Ameerega silverstonei
Ameerega silverstonei (Myers & Daly, 1979)
Beschrijving: Ameerega silverstonei is met mannetjes tot 40 mm en vrouwtjes tot 43 mm een grote soort binnen het geslacht Ameerega. De rug is sterk gegranuleerd. In tegenstelling tot alle andere soorten in dit geslacht waarbij in meer of mindere mate een streeptekening aanwezig is op de rug of langs de flanken, heeft A. silverstonei in geen enkel stadium iets wat lijkt op een streeptekening. Deze soort heeft aan zwarte basiskleur en een rode of oranje tekening die zich in meer of mindere mate vanaf de voorpoten en kop uitspreidt naar de rest van het lichaam. Sommige individuen zijn grotendeels zwart, met slechts een kleine rode tekening op de voorpoten en kop, uitspreidend over het lichaam in enkele rode/oranje stippen. Andere individuen zijn bijna geheel (maar nooit geheel) rood/oranje, met slechts wat zwart op de achterpoten of het achterlijf. De buikzijde is variabel met een grijze kleur, soms in meer of mindere mate afgewisseld met oranje. De roep is erg luid en lijkt sterk op de roep van A. trivittata. Het is een snelle opeenvolging van 4 tot 6 tonen per seconde, en houdt 20 tot 27 seconden aan.
Na een korte verwarring met Phyllobates bicolor (Lüling, 1971), werd door Myers en Daly (1979) deze soort beschreven als Dendrobates silverstonei, later werd de soort door Myers (1987) in het geslacht Epipedobates geplaatst. Zimmermann & Zimmermann (1988) stelden het geslacht Phobobates voor, voor de silverstonei, trivittata en bassleri. Net als het later door Bauer (1988) voorgestelde Pseudendrobates, werd dit geslacht nooit echt algemeen gebruikt. Grant et al. (2006) plaatsten deze soort in het geslacht Ameerega.
Verspreidingsgebied: Het verspreidingsgebied van Ameerega silverstonei beperkt zich tot de Cordillera Azul in het Departemento Huánuco, Peru. De exacte grootte van het verspreidingsgebied is niet bekend. Vindplaatsen bevinden zich op een hoogte van 1330 tot 1600 meter b.z.n. nabij Divisoria, en op de type lokaliteit: hemelsbreed 30 km ten noordoosten vanaf Tingo María langs de weg van Tingo María naar Pucallpa.
Natuurlijke habitat: Ameerega silverstonei komt voor in natte bergwouden op licht tot sterk hellend terrein doorkruist met beekjes vol stenen. De hoeveelheid regen fluctueert met de seizoenen. Overdag komt de temperatuur vaak niet boven de 20-23°C en ’s nachts ligt het meestal rond de 15°C. Het bos bestaat uit bomen van gemiddelde hoogte, hoge palmen en een lage vegetatie van jonge bomen, kleine palmen en boomvarens. Bromelia’s zijn vrij algemeen en groeien soms op de grond, echter niet in grote aantallen. Verder hangen er lianen uit de bomen, maar niet in grote aantallen. Op grondniveau is de vegetatie schaars, met voornamelijk varens en weinig kruidachtige planten. De bladlaag op de bosbodem is dun en droogt behoorlijk uit na enkele regenloze dagen. De A. silverstonei wordt vooral gevonden in de verstoorde gebieden en open plekken die zich bevinden in en om dergelijke onverstoorde bergwouden. Of de dieren hiervoor de voorkeur hebben, of dat ze in dergelijke gebieden gemakkelijker gevonden worden is niet helemaal duidelijk.
Gedrag: Van nature zijn Ameerega. silverstonei bedachtzame en alerte kikkers die zich bij verstoring snel verstoppen onder boomstammen of takken op de bosbodem. In tegenstelling tot veel andere soorten gifkikkers roepen de mannetjes ook vanuit hun schuilplaatsen. A. silverstonei legt van nature zijn eieren in opgerolde bladeren tussen het bladafval op de bosbodem.
Geografische variatie: In de beschrijving van Myers & Daly (1979) is een duidelijk verschil in het percentage oranje/rode kleur waarneembaar tussen populaties op verschillende hoogten. De dieren verzameld op de type lokaliteit, op 1330 m hoogte, hebben veel minder rood dan de dieren die verzameld zijn in de nabijheid van Divisoria op 1600 m hoogte. Een dergelijk kleurverschil tussen verschillende hoogten is later door andere onderzoekers niet meer aangetoond. Vooralsnog worden er geen aparte kleurvarianten benoemd in de literatuur en binnen de hobby. Recentelijk zijn er berichten naar buiten gekomen van een bijna geheel zwarte variant met slechts een oranje/rode stip op de kin.
Voorkomen in gevangenschap: Ameerega silverstonei is meermaals illegaal Peru uitgesmokkeld sinds begin jaren 90. Nooit heeft er van deze soort een legale export vanuit Peru plaatsgevonden, en nooit heeft er een legale import naar de EU plaatsgevonden. Echter, vanuit zowel Duitsland als Nederland hebben er legale exporten plaatsgevonden naar de Verenigde Staten en Rusland. De hiervoor uitgegeven CITES vergunningen zijn nooit herroepen of nietig verklaard. Dit feit, in combinatie met in Duitsland uitgegeven EU CITES certificaten voor deze soort, maakt dat aantoonbaar gekweekte dieren met de juiste papieren legaal gehouden kunnen worden. In Nederland is er momenteel één bloedlijn bekend die bij het CITES bureau als voldoende legaal aangetoond is.
Verzorging en kweek: In gevangenschap worden deze dieren vaak succesvol per koppel of groepje gehouden. Een groepje kan bestaan uit meerdere mannetjes en vrouwtjes. Omdat het een bodembewonende kikker betreft is een bak met een flink bodemoppervlak wenselijk. Het adviesformaat voor een bak is 100 × 50 × 50 cm per te houden koppel. Voor een viertal dieren kun je het bodemoppervlak van de bak verdubbelen. De temperatuur mag overdag oplopen tot zo’n 23 °C.’s Nachts mag de temperatuur teruglopen tot 15 °C. Een hoge luchtvochtigheid is een vereiste. Dit kunt je bereiken door één of meer keer per dag de bak te besproeien. Ook kun je eventueel een fogger gebruiken om de luchtvochtigheid te verhogen zonder de bak te doorweken. Richt de bak verder in met stronken, takken en enkele planten. Een bladlaag op de bodem behoort tot de mogelijkheden. Hiermee voorzie je de dieren direct ook van legplaatsen. Kunstmatige legplaatsen kunnen bestaan uit bijvoorbeeld een halve kokosnoot op een petrischaaltje, waarbij de dieren in amplexus hun eieren op het petrischaaltje afzetten. De 30 tot 60 eieren komen op 20°C na 21 tot 23 dagen uit. Het mannetje neemt de larven allemaal in één keer op zijn rug om ze te vervoeren naar een geschikte afzetplaats. In gevangenschap worden de larven in het waterdeel van de bak afgezet. De larven kunnen in de bak gelaten worden om de natuur zijn gang te laten gaan, mits er voldoende voedsel voor de larven beschikbaar is. Kunstmatig kunnen ze tezamen opgekweekt worden in een aquarium op kamertemperatuur. Na 6 tot 7 weken komen de voorpoten door. Een week later is de metamorfose compleet. De jonge kikkers zijn dan reeds 11 tot 12 mm groot. Bij goede voeding groeien ze de eerste vijf maanden zeer snel. Na deze groeispurt verloopt de groei wat langzamer. Tussen 12 en 18 maanden zijn de dieren seksueel volwassen. Nakweekdieren hebben vaak niet dezelfde mooie rode kleur als dieren in het wild. Door toevoeging van caroteen kan de kleur beïnvloed worden. Dat ingestie van ijzerhoudende bodemdeeltjes (lateriet) van invloed is op de kleur van de dieren is nog slechts een hypothese.
Voedsel: Grote prooien zijn voor volwassen dieren geen enkel probleem. Krekels (tot wel 1,5 cm groot), krulvliegen en wasmotlarven zijn zeer geschikt als voer. Eventueel kun je het dieet aanvullen met voer zoals grote fruitvliegen, bladluizen, tropische pissebedden, en larven van rijstemeelkevers. Klein voer zoals springstaartjes worden door volwassen dieren niet gegeten. Jonge dieren die net aan land komen kun je voeren met springstaartjes, kleine en grote fruitvliegen, bladluizen en stofkrekels. De larven kunnen uitstekend opgroeien met een dieet van verschillende visvoeders.
Geciteerde literatuur:
· Bauer, L.,1988. Pijlgifkissers en verwanten: de familie Dendrobatidae. Het Paludarium. Netherlands November: 1-6.
· Grant, T., Frost, D.R., Caldwell, J.P., Gagliardo, R., Haddad, C.F.B., Kok, P.J.R., Means, D.B., Noonan, B.P., Schargel, W.E. & Wheeler, W.C., 2006, Phylogenetic systematics of dart-poison frogs and their relatives (Amphibia: Athesphatanura: Dendrobatidae). Bull. Amer. Mus., 299, 1-262.
· Myers, C. W.,1987. New generic names from some neotropical poison frogs (Dendrobatidae). Papeis Avulsos de Zoologia. São Paulo 36: 301-306.
· Myers, C. W., & Daly, J. W., 1979. A name for the poison frog of Cordillera Azul, eastern Peru, with notes on its biology and skin toxins (Dendrobatidae). American Museum Novitates 2674: 1-24.
· Zimmermann, H., & Zimmermann, E., 1988. Etho-Taxonomie und zoogeographische Artengruppenbildung bei Pfeilgiftfroschen (Anura: Dendrobatidae). Salamandra 24: 125-160.