Anomaloglossus baeobatrachus
Anomaloglossus baeobatrachus (Boistel & Massary, 1999)
Beschrijving:
Anomaloglossus baeobatrachus is een kleine soort met een maximum formaat van 18 mm, waarbij vrouwtjes veelal iets groter zijn dan mannetjes. De rug is glad, licht- tot donkerbruin van kleur, met aan weerszijden een crème kleurige streep vanaf het oog tot in de lies. Onder de crème kleurige streep bevind zich een zwart tot donkergrijze streep vanaf de neus tot in de liezen. Naar die liezen toe wordt deze streep steeds smaller. De rest van de flanken en buikzijde is wit tot lichtgeel van kleur. De achterpoten zijn lichtbruin, soms met donkere banden. De voorpoten zijn oranjebruin. De iris is bruinrood. Mannetjes hebben een luide triller als lokroep.
A. baeobatrachus is in 1999 als Colostethus baeobatrachus beschreven door Boistel & Massary (1999). Bij de revisie van Grant et al. (2006) werd deze soort in het huidige geslacht Anomaloglossus ondergebracht.
Verspreidingsgebied:
Deze soort komt voor in Frans-Guyana, maar zou ook aanwezig zijn in Suriname en aangrenzend Brazilië richting het zuiden tot nabij Manaus. Het is echter onduidelijk of de populaties buiten Frans-Guyana werkelijk tot Anomaloglossus baeobatrachus behoren of dat deze populaties tot één of meer nieuw te beschrijven soorten behoren.
Type lokaliteit: onbekend, waarschijnlijk in Frans Guyana.
Natuurlijke habitat:
Anomaloglossus baeobatrachus komt voor in primair regenwoud in zowel laagland als bergachtige gebieden. De dieren leven er voornamelijk tussen het bladafval, boomwortels, afgevallen takken en stenen.
Gedrag:
Mannetjes roepen vanaf onbeschutte boven de bosbodem gesitueerde objecten zoals stenen, takken of gevallen boomstammen. De voortplanting vind plaats in het regenseizoen. De eitjes worden afgezet tussen het bladafval op de bosbodem.
Geografische variatie:
Geen gegevens beschikbaar.
Voorkomen in gevangenschap:
Echte Anomaloglossus baeobatrachus, zoals ze in Frans-Guyana gevonden worden, zijn niet in de hobby aanwezig. Echter, sinds de jaren 90, zijn er via meerdere importen uit Suriname, kikkertjes in de hobby beland met de naam Colostethus brunneus, tegenwoordig Allobates brunneus. Onder deze soortnaam gingen in het verleden erg veel bruin gekleurde soorten schuil, onder andere deze Surinaamse populatie van wat volgens sommigen Anomaloglossus baeobatrachus is, en niet onwaarschijnlijk een nog onbeschreven soort betreft. De handel in deze, uit Suriname afkomstige dieren, is toegestaan.
Verzorging en kweek:
Verzorgen en kweken in koppels is goed mogelijk. Toch zijn ze vooral uitstekend geschikt om in kleine en grote groepen te houden. Deze bodembewonende kikkertjes maken graag gebruik van klimgelegenheden tot op 50 cm hoogte om vanaf daar hun lokroep te laten horen. Een bak van 50 × 50 × 50 cm is groot genoeg voor een viertal dieren. Voor grotere groepen moet je al snel denken aan 80 × 50 × 50 cm of groter. Een dagtemperatuur van 24 tot 26 °C of zelfs iets hoger is geen enkel probleem. ’s Nachts mag de temperatuur enkele graden dalen. Door dagelijks te sproeien blijft de relatieve luchtvochtigheid voldoende hoog. De inrichting kan bestaan uit een laag bladafval, stronken en takken. Planten zijn niet noodzakelijk, maar bromelia’s worden soms wel gebruikt om eieren in af te zetten (op horizontale of licht hellende bladoksels). Als kunstmatige legplaats worden horizontaal gepositioneerde filmkokertjes graag gebruikt. Nadat een mannetje met zijn roep een vrouwtje heeft weten te lokken, gaat het koppeltje op een geschikte legplaats in amplexus. Legsels bestaan uit 8 tot 15 eieren. Na ongeveer 14 dagen komen de eieren uit en neemt het mannetje alle larven in één keer op de rug om ze naar een geschikte afzetplaats te transporteren. Een klein waterdeel in de bak voldoet hiervoor uitstekend. Kunstmatige opkweek buiten de kikkerbak is geen enkel probleem en kan groepsgewijs plaatsvinden. Als er voldoende voer aanwezig is doen de larven zo’n 6 tot 8 weken over hun ontwikkeling. Vlak na de metamorfose zijn de jongen 7 tot 9 mm groot. Bij voldoende voeding groeien de jongen snel op. Jonge mannetjes gaan bij 6 tot 7 maanden oud al beginnen met roepen. Vrouwtjes doen er tot 10 maanden over om seksueel volwassen te worden.
Voedsel:
Volwassen dieren kunnen gevoerd worden met fruitvliegen, bladluizen, kevertjes, kleine krekeltjes, springstaarten en allerlei andere kleine geleedpotigen. Jonge dieren die net aan land zijn pakken direct al prooien van het formaat van een grote fruitvlieg, maar die gaan vaak nog erg moeilijk naar binnen. Kleiner voer zoals kleine fruitvliegen, bladluizen en springstaarten is zeer aan te raden tot de dieren enkele weken oud zijn en ook groter voer gemakkelijk naar binnen werken. De larven kunnen gevoerd worden met bijvoorbeeld een variatie aan visvoeders.
Geciteerde literatuur:
· Boistel, R., & d. Massary, J.-C.,1999. Les amphibiens vénéneux de la famille des dendrobatidés. Le Courier de la Nature 176: 34-39.
· Grant, T., Frost, D.R., Caldwell, J.P., Gagliardo, R., Haddad, C.F.B., Kok, P.J.R., Means, D.B., Noonan, B.P., Schargel, W.E. & Wheeler, W.C., 2006, Phylogenetic systematics of dart-poison frogs and their relatives (Amphibia: Athesphatanura: Dendrobatidae). Bull. Amer. Mus., 299, 1-262.