Gifkikkerbiotopen
Over het verspreidingsgebied worden verreweg de meeste gifkikkers in het tropisch regenwoud gevonden. Deze regenwouden worden bewoond van zeeniveau tot in hooggelegen nevelwouden, maar niet boven 4000 meter boven zeeniveau. Soms is de hoogtespreiding van een soort beperkt tot enkele tientallen hoogtemeters, waarbij andere soorten juist over meer dan 1000 hoogtemeters worden gevonden (zoals bij Andinobates bombetes). De meeste gifkikkersoorten hebben een voornamelijk bodembewonende leefwijze tussen bladafval, stronken, stenen en vegetatie (veel Ameerega‑, Dendrobates‑, Anomaloglossus‑ en Allobates‑soorten). Hier vinden de kikkers een rijke variatie aan kleine geleedpotigen die als voedsel dienen. Een aantal soorten is sterk gebonden aan stromend water en zijn beekbewonende soorten (veel Colostethus‑, Hyloxalus‑, Silverstoneia‑, Mannophryne‑ en Aromobates‑soorten). Andere soorten begeven zich zowel op de bosbodem, om te foerageren, als op hoogte in de vegetatie voor de voortplanting (veel Andinobates‑, Ranitomeya‑ en Oophaga‑soorten). Enkele volledig boombewonende soorten leven in en rond hoog groeiende epifytische bromelia’s (Oophaga arborea en O. vicentei). Naast tropische regenwouden worden ook vele andere typen habitat bewoond. Zo profiteren sommige gifkikkersoorten van een licht tot sterk verstoord habitat, langs wegen, rond ontboste gebieden of bananen- en/of cacaoplantages. Deze gebieden bieden vaak een groter voedselaanbod en door meer lichtinval soms ook een plantengroei die geschikt is voor de voortplanting. Van belang is wel dat dergelijke verstoorde gebieden verbonden zijn met het primaire habitat zodat de kikkers zich uit de verstoorde leefgebieden terug kunnen trekken, bijvoorbeeld bij aanhoudende droogte (Robinson et al., 2013). Andere soorten habitat omvatten cerrado (savanneachtige begroeiing) met galerijbossen (Ameerega berohoka, A. boehmei, A. braccata en A. flavopicta), droge woestijnachtige valleien in de Andes (sommige populaties van Epipedobates anthonyi), hooggelegen graslanden (sommige Aromobates‑soorten), zeer warme laaggelegen graslanden (sommige populaties van Dendrobates leucomelas) en steile kliffen begroeid met bromelia’s (Excidobates mysteriosus). De belangrijkste vereiste van elk habitat is dat het mogelijkheden biedt voor de voortplanting, vaak in de vorm van stromend water, poeltjes of waterhoudende bladoksels.
Het klimaat in het habitat van verschillende soorten Dendrobatoidae is zeer gebiedsafhankelijk. Zo zijn er gebieden zonder duidelijke droge tijden en regentijden, is er één regentijd en één droge tijd, ofwel zijn er twee regentijden (een grote en een kleine) afgewisseld met twee droge tijden (een grote en een kleine). Gedurende de droge tijd is er in de meeste gebieden geen sprake van extreme droogte, maar is de hoeveelheid regen aanzienlijk minder dan in de regentijd. De temperaturen lopen in het laagland op van 25 tot 32 °C, maar sterk locatieafhankelijk kunnen temperaturen in het hoogland met 15 tot 22 °C al hun maximum bereiken. Omdat het verspreidingsgebied zich bevindt op en nabij de evenaar, zijn er geen of slechts kleine verschillen in daglengte over het gehele jaar, en is de daglengte ongeveer 12 uur. ’s Ochtends is de luchtvochtigheid hoog, deze daalt (bij uitblijven van regenval) tot vroeg in de middag wanneer de temperaturen hun maximum bereiken. In de namiddag daalt de temperatuur en stijgt de luchtvochtigheid weer.