Hyloxalus infraguttatus
Hyloxalus infraguttatus (Boulenger, 1898)
Beschrijving:
Hyloxalus infraguttatus is een kleine onopvallend gekleurde kikker waarbij de mannetjes tot zo’n 18 mm groot worden, en vrouwtjes tot zo’n 20 mm groot. De naam verwijst naar de wit gestippelde buikzijde die bij zowel de mannetjes als vrouwtjes aanwezig is. Deze stippels tekenen zich af op een grijze grondkleur van de buikzijde. Soms loopt de stippeltekening tot op de keel door, maar dat lijkt niet altijd het geval te zijn. De onderzijde van de poten bevat geen stippeltekening. De rugzijde bevat een combinatie tussen een donker- en lichtbruine vlektekening. De donkerbruine kleur vormt midden op de rug vaak boemerangvormige vlekken. Op de poten zijn de kleuren vaak om en om aanwezig waardoor een bandtekening ontstaat. Langs de flanken, boven de ogen langs en samenkomend op de neus tekent zich een scherp afgetekende crèmewitte streep af. Deze streep is op de flanken breder dan boven de ogen en de neus.
H. infraguttatus is in 1898 als Phyllobates infraguttatus beschreven door Boulenger (1898) aan de hand van exemplaren verzameld door W. F. H. Rosenberg is West-Ecuador. Edwards (1971) plaatste deze kikker in het geslacht Colostethus, waarna Grant et al. (2006) deze soort in het huidige geslacht Hyloxalus plaatste.
Verspreidingsgebied:
Deze soort komt algemeen voor in Ecuador op de westelijke hellingen van de Andes evenals op de kustelijke Cordillera op 70 tot 1500 (Coloma, 1995) meter b.z.n. in de provincies Manabí, Guayas, Bolívar, Los Ríos, Azuay, El Oro en Loja (Almeida, 2002). Type localiteit: "Puente del Chimbo, het treinstation 70 mijl vanaf Guayaquil, op een hoogte van zo’n 1000 voet", Provincie Chimborazo, Ecuador (Frost, 2007)
Natuurlijke habitat:
H. infraguttatus is een zeer watergebonden kikker. Meestal zijn ze te vinden langs beekjes waar ze zich ophouden op, rond en onder de stenen en vegetatie tot enkele meters van de beekloop af. Deze beekjes kunnen zich in secondair oerwoud bevinden, maar ook in meer open biotopen zonder veel hoge vegetatie.
Gedrag:
Deze kikkers zijn zeer goede zwemmers die bij verstoring vaak onder water duiken om zich enkele minuten onder bijvoorbeeld een steen te verstoppen. Na enige tijd komen de dieren weer voorzichtig boven water. Ook zijn het zeer snelle kikkers die enorme sprongen kunnen maken om weg te vluchten.
Geografische variatie:
Geografische variatie is bij deze soort minimaal. Ondanks het grote verspreidingsgebied worden de verschillende populaties niet als aparte locaties of varianten benoemd in de hobby.
Voorkomen in gevangenschap:
Naar alle waarschijnlijkheid is de volledige populatie in gevangschap afkomstig van enkele dieren, larven of eieren die door liefhebbers zijn meegenomen uit het biotoop. De dieren vallen niet onder de CITES regeling en de handel hierin wordt toegestaan.
Verzorging en kweek:
Ze zijn uitstekend in groepen te houden, al kunnen ze elkaar soms in de weg zitten waardoor de voortplanting minder of niet meer plaatsvindt. Het zijn bodembewoners die geen of weinig gebruik maken van klimgelegenheden. Een bak van 50 × 50 × 50 cm is groot genoeg voor een drie- of viertal dieren. Voor grotere groepen moet je al snel denken aan 100 × 50 × 50 cm. De inrichting moet zich richten op de semi-aquatische aard van deze dieren. Een groot waterdeel met grote stenen die boven het water uitsteken voldoet daarvoor uitstekend. Verder zijn ze niet erg veeleisend qua inrichting. Een dagtemperatuur van 20 tot 26 °C of zelfs iets lager is geen enkel probleem. ’s Nachts mag de temperatuur enkele graden dalen. Temperaturen boven de 28 °C kunnen het beste vermeden worden. De dieren zeer regelmatig sproeien lijkt de kweek niet specifiek te stimuleren. De aanwezigheid van een waterdeel in de bak is hiervoor meestal al voldoende. Wil je de voortplanting tijdelijk een halt toeroepen, dan is het het beste om het waterniveau te laten zakken en vervolgens droog te leggen. Bij een voldoende vochtige bak laat de kweek zelden lang op zich wachten. Volwassen mannetjes zullen al snel hun zeer luide roep laten horen om een vrouwtje te lokken. Samen gaan ze op zoek naar een geschikte legplaats voor de eieren. Erg kieskeurig zijn ze daarin overigens niet. Op een blad, op turf, onder een steen of tussen bladeren, maar altijd op de bodem, zullen ze hun eieren leggen. Horizontaal geplaatste filmkokertjes werken vaak goed als kunstmatige legplaats. Legsels bestaan uit 12 tot 20 zwarte eieren die na een dag of 14 uitkomen. Zodra de larven uit het ei komen zullen deze zichzelf op de rug van het mannetje wurmen om naar het water gedragen te worden. Als er voldoende voer aanwezig is doen de larven zo’n 6 weken over hun ontwikkeling. Kunstmatige opkweek buiten de kikkerbak is geen enkel probleem en kan groepsgewijs plaatsvinden. Vlak na de metamorfose zijn de jongen zo’n 9 á 10 mm groot. Bij voldoende voeding groeien ze zeer snel. Jonge mannetjes gaan bij 6 maanden oud al roepen. Vrouwtjes doen er iets langer over om volwassen te worden.
Voedsel:
Volwassen dieren kunnen gevoerd worden met fruitvliegen, bladluizen, kevertjes, kleine krekeltjes, en allerlei andere kleine geleedpotigen. Jongen dieren die net aan land zijn pakken direct al prooien van het formaat van een grote fruitvlieg en zijn dus erg makkelijk omdat er geen specifiek klein voedsel benodigd is. De larven kunnen gevoed worden met bijvoorbeeld visvoeders, brandnetelblad en spinazie.
Geciteerde literatuur:
· Almeida, D. & Nogales, F., 2002. Evaluación ecológica rápida de la herpetofauna de dos bosques secos al occidengte de la provinica de Loja. Ecociencia.
· Boulenger, G.A., 1898. An account of the reptiles and batrachians collected by Mr. W.F.H. Rosenberg in western Ecuador. Proceedings of the Zoological Society of London: 107-126, 9.
· Coloma, L.A., 1995, Ecuadorian frogs of the genus Colostethus (Anura: Dendrobatidae). University of Kansas, Miscellaneous Publications, 87, 1-72.
· Edwards, S.R., 1971, Taxonomic notes on South American Colostethus with descriptions of two new species (Amphibia, Dendrobatidae). Proceedings of the Biological Society Washington, 84, 147-162.
· Frost, Darrel R. 2011. Amphibian Species of the World: an Online Reference. Version 5.5 (31 January, 2011). Electronic Database accessible at http://research.amnh.org/vz/herpetology/amphibia/
American Museum of Natural History, New York, USA.
· Grant, T., Frost, D.R., Caldwell, J.P., Gagliardo, R., Haddad, C.F.B., Kok, P.J.R., Means, D.B., Noonan, B.P., Schargel, W.E. & Wheeler, W.C., 2006, Phylogenetic systematics of dart-poison frogs and their relatives (Amphibia: Athesphatanura: Dendrobatidae). Bull. Amer. Mus., 299, 1-262.