Kweek
De voortplanting stimuleren
Gifkikkers zijn bij lange na niet de moeilijkste amfibieën om tot voortplanting te brengen. Voor de meeste soorten geldt dat na een periode van observatie een goed kweekkoppel, of soms een kweekgroepje, kan worden samengesteld. Vaak is zelfs de periode van observatie niet noodzakelijk en voldoet het om gewoonweg een gezond koppeltje samen te stellen. Belangrijk is dat ze in een geschikte bak worden gehouden, met voldoende afzetplaatsen voor eieren (en eventueel larven), de juiste temperatuur, luchtvochtigheid en voeding. In veel gevallen gaan ze met de correcte zorg vanzelf over tot voortplanten. Soms binnen enkele dagen, maar het kan ook vele maanden duren. Geduld is hierbij een schone zaak en in veel gevallen de juiste keuze. Na verloop van tijd komt de voortplanting vanzelf. Voor koppels die na zeer lange tijd nog niet tot voortplanten zijn overgegaan worden enkele methoden toegepast om ze hiertoe te stimuleren. [EasyDNNnews:PaidContentStart] Zo zijn er hobbyisten die ervoor kiezen de dieren gedurende enige tijd, vaak een aantal weken of enkele maanden, droger te houden. Hierbij wordt wel gezorgd voor voldoende vochtige plaatsen voor de dieren om zich terug te kunnen trekken, maar wordt het sproeien zo veel mogelijk beperkt of vindt in zijn geheel niet plaats. Wanneer de droge tijd wordt opgevolgd door een zeer natte periode, dan bestaat de kans dat dit de dieren stimuleert tot voortplanting. Een dergelijke overgang van droog naar nat kan tevens samenvallen met een overgang van spaarzaam voeren, naar veel en afwisselend voeren, om het verschil tussen de seizoenen nauwkeuriger na te bootsen. Een andere methode die vaak goed helpt, is het veranderen van de omgeving. Dit kan soms gemakkelijk door de dieren naar een andere bak te verhuizen, ofwel door de inrichting van de bak eens flink te veranderen. Het komt vaak voor dat de verandering van omgeving de dieren opeens aanzet tot voortplanting, ook al is er in het klimaat geen enkele verandering aangebracht. In het geval er dieren in een groepje worden gehouden, dan kan het helpen om de samenstelling van de groep te veranderen. Soms helpt het om de groep op te splitsen in twee kleinere groepen en deze in aparte bakken te plaatsen. De mannetjes kunnen elkaar dan nog wel horen en ook stimuleren tot voortplanting, zonder dat ze last hebben van agressie door de territoriumdrift. Een ook niet te onderschatten factor, die van zeer grote invloed is op de voortplanting, is de voeding. Dieren die zich niet voortplanten krijgen soms onvoldoende afwisselend voedsel. Een grote variatie aan voedseldieren, van verschillende soorten en formaten, kan van directe invloed zijn op de voortplantingsbereidheid.
De voortplanting remmen
Het remmen van de voortplanting is iets wat veel hobbyisten soms willen. Vaak is dit om ervoor te zorgen dat ze niet meer mondjes te voeden krijgen dan ze qua ruimte en tijd aan kunnen. Ook kan hiervoor gekozen worden wegens de slechte kwaliteit van legsels, zodat het vrouwtje weer de nodige voedingsstoffen voorradig krijgt om legsels van goede kwaliteit te kunnen produceren. Om de voortplanting te remmen is het noodzakelijk om de optimale omstandigheden weg te nemen die ervoor zorgen dat de dieren zich willen en kunnen voortplanten. De meest gehanteerde en ook meest mislukte methode is die van minder sproeien zodat de relatieve luchtvochtigheid afneemt. Deze methode is uiterst effectief, maar wordt vaak onvoldoende doorgezet waardoor de bak te vochtig blijft en de dieren zich blijven voortplanten. Dit komt enerzijds doordat veel hobbyisten te voorzichtig zijn met hun kikkers en anderzijds doordat de bakken vaak vol staan met dierbare, veelal epifytische plantjes die een dergelijke droge tijd niet overleven. Een droge tijd dient voor veel soorten een aantal weken aan te houden, voordat de voortplanting daadwerkelijk stopt. Het waterdeel mag dan volledig droog staan en slechts de bodem en andere materialen dienen nog voldoende water te bevatten, zodat de dieren zich terug kunnen trekken op die vochtige plaatsen. Een mogelijkheid die vooral voor kleine klimmende soorten goed uit te voeren is, is het wegnemen van alle mogelijke afzetplaatsen voor eieren en larven. Daarmee ontneemt men de dieren de mogelijkheden om zich voort te planten.
Afzetplaatsen
Het is zeer soortafhankelijk welke afzetplaatsen voor eieren en larven van nature gebruikt worden. Dergelijke natuurlijke afzetplaatsen kunnen vaak ook in gevangenschap functioneren. Zo is het plaatsen van bromelia’s met hun waterhoudende bladoksels uitstekend mogelijk. De kikkerbakken van de meeste hobbyisten zijn echter veel te klein voor bijvoorbeeld Heliconia-, Xanthosoma- en Dieffenbachia-soorten die in de natuurlijke omgeving ook vaak gebruikt worden. Omdat planten geen eeuwig leven hebben, legsels niet altijd even gemakkelijk uit de bladoksels verwijderd kunnen worden en de vindbaarheid van eieren en larven bemoeilijkt wordt, worden vaak kunstmatige afzetplaatsen aan de dieren aangeboden. Het voordeel van kunstmatige afzetplaatsen is dat ze uit de bak genomen kunnen worden om op legsels of larven te controleren, of om deze eruit te verwijderen. Er worden dus geen planten beschadigd. De meest bekende kunstmatige afzetplaatsen zijn filmkokertjes. Deze kunnen horizontaal geplaatst worden, om overdekte bladeren te simuleren. Zeer veel soorten gebruiken deze om hun eieren af te zetten op het droge oppervlak. Onder een lichte helling kan zich water in de kokertjes verzamelen, waarmee waterhoudende bladoksels worden gesimuleerd. Meerdere soorten gebruiken deze graag om eieren in, of vlak boven het water af te zetten. Ook worden er door verschillende soorten graag larven in deze watertjes afgezet. Verticaal geplaatste filmkokertjes, met een laagje water erin, worden door sommige soorten eveneens graag gebruikt om zowel de eieren als larven af te zetten. Dergelijke afzetplaatsen kunnen natuurlijk ook gecreëerd worden met kleine potjes, glaasjes of pvc-buis met afsluitdop. Voor de soorten die niet of nauwelijks in filmkokertjes passen, worden veelal petrischalen of plastic dekseltjes overdekt met een stuk pvc, halve kokosnoot of andersoortige overdekking gebruikt.
Legsels verwijderen
Wanneer ervoor wordt gekozen de legsels in een zeker stadium te verwijderen voor kunstmatige opkweek, doet men dit vooral om de omstandigheden beter te kunnen controleren. Als legsels buiten de bak uitkomen, bestaat er geen kans dat een van de ouderdieren de larven vervoert naar een plaats waar de larven niet vindbaar zijn of moeilijk te verwijderen zijn. Ook kan de reden zijn dat concurrerende vrouwtjes elkaars legsels opeten of zelfs dat er plaagdieren zoals naaktslakken in de bak zitten, die zich tegoed doen aan de eieren. Kannibalistische larven die samen worden afgezet in een klein waterdeel kunnen ook de productie ernstig verminderen. Legsels die worden verwijderd, dienen voldoende vochtig gehouden te worden. Vaak worden de eieren met een theelepel op een Petrischaal overgebracht (tenzij ze daar al op zijn afgezet). Met een pipet kan een kleine hoeveelheid water worden toegevoegd om uitdroging te voorkomen. Belangrijk is dat de eieren niet onder water worden gezet, maar dat slechts de zijkanten van het legsel het water raken. Petrischalen hebben vaak kleine nokjes onder de deksel waardoor Petrischalen niet luchtdicht afsluiten. Dat is belangrijk om rekening mee te houden, omdat er dan ook verdamping kan plaatsvinden. De legsels dienen elke paar dagen even op uitdroging gecontroleerd te worden. Zo nodig kan er wat extra water worden toegevoegd. De legsels kunnen worden weggezet op ongeveer dezelfde temperatuur als dat de kikkers gehouden dienen te worden. Het maakt geen verschil of de legsels donker of licht worden weggezet. Verschillende temperaturen kunnen daarentegen de ontwikkelingstijd van de eieren beïnvloeden. Als de ontwikkeling zonder problemen verloopt, komen de eieren van gifkikkers temperatuur- en soortafhankelijk na 9 tot 22 dagen uit. De meest voorkomende problemen zijn schimmelinfecties en ontwikkelingsproblemen. Ontwikkelingsproblemen worden vaak veroorzaakt doordat de eieren van de vrouwtjes een tekort hebben aan bepaalde voedingsstoffen, meestal doordat de voeding van de dieren niet alle essentiële voedingsstoffen bevat. Ook kan het probleem genetisch zijn, waarbij meestal slechts een deel van de eieren is aangedaan. Schimmelinfecties beginnen vaak bij een enkel ‘slecht’ of onbevrucht ei, daarom worden deze eieren door veel hobbyisten preventief verwijderd. Met een theelepel is het mogelijk deze ‘slechte’ eieren te scheiden van de goed ontwikkelende eieren. Omdat tannine een schimmelwerende werking heeft, wordt aan de legsels veelal preventief water met tannine toegevoegd. Dit water kan eenvoudig worden aangemaakt met thee (niet alle soorten thee bevatten tannine) of door eikenhout of eikenbladeren in het water te laten trekken alvorens het aan de legsels wordt toegevoegd.
Larven opkweken
Wanneer de legsels in de bak gelaten worden zal het mannetje (of vrouwtje bij Oophaga-soorten) de uitgekomen larven zelf afzetten in een geschikt poeltje. Soortafhankelijk kan dat plaatsvinden in een waterdeel, waterhoudende bladoksel, filmkokertje of iets soortgelijks. In de natuur komt op de afzetplaatsen een grote diversiteit van organismen voor die de voeding vormen van de larven. In gevangenschap is de aanwezigheid van voldoende voeding voor de larven op de afzetplaatsen echter geen zekerheid. Voor alle soorten die geen onbevruchte eieren afzetten bij de larven om als voedsel te dienen, kan dus een groot tekort aan voedingsstoffen ontstaan. Larven groeien daardoor niet optimaal op en kunnen zelfs sterven. Het is dan noodzakelijk de larven zelf van de nodige voeding te voorzien. Ook kan het noodzakelijk zijn geregeld een deel van het water te verversen, tenzij dit automatisch plaatsvindt doordat dagelijks sproeiwater in de poeltjes terechtkomt en overtollig water afgevoerd wordt via een overloop. Bezinksel van ontlasting dient zo nu en dan verwijderd te worden uit waterdelen van de bak omdat deze waterdelen meestal permanent zijn, in tegenstelling tot de van nature veel gebruikte tijdelijke poeltjes waarbij van maandenlange ophoping zelden sprake is. Een voordeel van de larven in de bak op laten groeien is dat het geen extra ruimte kost. Tevens is het leuk om de gehele levenscyclus in een nagebootst biotoop te laten plaatsvinden, zoals dat ook in de natuur gebeurt. De jongen komen in de bak vanzelf aan land en concurreren hierbij met de reeds aanwezige dieren. Hierdoor ontstaat er enige selectie, waarbij de zwakkere dieren het veelal niet redden. Deze manier van kweken wordt door veel hobbyisten geprefereerd, omdat de kans kleiner is dat zwakkere exemplaren opgroeien, waardoor de populatie genetisch sterk blijft.
Toch wordt er ook vaak voor gekozen de larven buiten de kikkerbak op te kweken. Dit doen veel hobbyisten om meer grip te hebben op de waterkwaliteit en voeding van de larven, waarmee de overlevingskansen vergroot kunnen worden. Tevens zijn productieve dieren in kweekbakken niet altijd in staat om de larven allemaal apart af te zetten (larven waarbij kannibalisme voorkomt) door een gebrek aan voldoende geschikte afzetplaatsen. Larven die niet kannibalistisch zijn worden vaak allemaal samen afgezet. Maar hier geldt dat niet alle kweekbakken van een waterdeel zijn voorzien waarin vele tientallen larven, vaak van meerdere legsels, onder optimale omstandigheden op kunnen groeien. Om toch een hoge opbrengst aan jongen te kunnen bewerkstelligen, is opkweek buiten de kikkerbak iets wat zeer veel kwekers praktiseren. Hiervoor bestaan vele methoden die tot goede kweekresultaten leiden. De gebruikte methode is zeer persoonlijk en komt veelal tot stand na maanden of jaren experimenteren. Voor soorten waarvan de larven geen kannibalisme vertonen, wordt meestal gekozen voor plastic bakken of aquaria waarin de larven van een of meerdere legsels samen opgroeien. Larven die wel kannibalisme vertonen, worden door de meeste hobbyisten apart van elkaar opgekweekt. Kleine plastic bakjes kunnen hiervoor uitstekend functioneren. Toch zijn er hobbyisten die ook die larven gezamenlijk opkweken. Om dat succesvol te kunnen doen, is het aan te raden larven van ongeveer gelijke leeftijden samen te houden. Een ruime hoeveelheid water is aan te raden, waarbij er platte bakken worden gebruikt die veel bodemoppervlakte geven. Denk aan 5 liter water voor 10 tot 15 larven. Plaats in het water ook een ruime hoeveelheid waterplanten en/of bladeren, zodat de larven elkaar goed uit de weg kunnen gaan. Een ruime hoeveelheid voedsel dient beschikbaar te zijn, zodat hongerige larven zich niet aan elkaar tegoed gaan doen. Het water dat men gebruikt om de larven in op te kweken is vaak gewoon kraanwater, dat men tot 20 á 25 °C gebracht heeft of een nachtje heeft laten staan om op temperatuur te laten komen. De kwaliteit van kraanwater is helaas lang niet overal hetzelfde, waardoor kraanwater niet altijd voldoet voor het succesvol opkweken van larven door een te hoge hardheid (GH- en KH-waarden). Veel hobbyisten zijn om die reden genoodzaakt demi-, osmose- of regenwater (niet verontreinigd) te mengen met een deel kraanwater (zodat de afwezigheid van ionen in het water geen stoffen aan de larven onttrekt, wat de dood van de larven tot gevolg kan hebben). Om de waterkwaliteit verder te beïnvloeden, worden vaak elzenproppen, eikenbladeren en/of amandelboombladeren (Terminalia catappa) aan het water toegevoegd. Hierbij komen veel tannines, waaronder looizuren, vrij in het water die een antibacteriële werking hebben. Tevens ontwikkelen zich op deze bladeren massa’s microscopisch kleine diertjes, die als voeding kunnen dienen voor de larven. Water verschonen doen sommige hobbyisten eens in de paar dagen. Evengoed wordt er succesvol gekweekt door hobbyisten die gedurende de ontwikkeling van de larven het water slechts een of twee keer verschonen of zelfs helemaal niet. Hoe vaak het water verschoond dient te worden is sterk afhankelijk van welk voer er wordt verstrekt en in welke hoeveelheid. Zo zal levend voer (mits de larven zich voeden met levend voer) zoals muggenlarven in leven blijven zolang ze niet worden opgegeten. Daar zal het water dus ook niet van vervuild raken. Visvoeders vervuilen het water wel wanneer het langer blijft liggen zonder opgegeten te worden. Spaarzaam, maar zeker niet te weinig voeren is dan zeer belangrijk. Andere soorten voer, zoals runderhart, kattenvoer (natvoer uit een blister), brandnetelblad, spinazie en pollen vervuilen het water ook aanzienlijk. Vervuild water dient uiteraard ververst te worden en hoe meer het water vervuilt, hoe vaker dat noodzakelijk is. Larven die gedurende het opgroeien in sterk vervuild water zitten, kunnen groeistoornissen krijgen waarbij ze klein blijven of misvormingen gaan vertonen. Met een (biologisch) filter, aangesloten op de verschillende waterreservoirs waarin larven opgroeien, kan een deel van de vervuiling verwerkt worden, waardoor minder waterverversing noodzakelijk is.
De metamorfose
Zodra beide voorpoten doorgekomen zijn, duurt het meestal nog ongeveer een week tot 10 dagen voor de metamorfose compleet is. Gedurende deze tijd wordt de staart geresorbeerd en gaan de dieren over op ademhaling via de longen. Het is dan zeer belangrijk dat de dieren in staat zijn om uit het water te klimmen. Verschillende soorten komen echter op verschillende momenten aan land. Zo is het voor soorten uit de geslachten Hyloxalus, Epipedobates en Ameerega zo dat ze na het doorbreken van de voorpoten vaak al binnen 24 uur aan land komen. Hebben ze op dat moment niet de mogelijkheid om aan land te komen, dan is de kans groot dat ze sterven door zuurstofgebrek. Phyllobates‑soorten gaan meestal aan land als de staart nog wat korter is, maar niet zo snel als soorten uit voorgaande geslachten. Soorten uit de geslachten Adelphobates, Dendrobates, Oophaga en Ranitomeya bevinden zich aan het andere uiteinde van het spectrum en komen pas aan land als slechts nog 4 tot 10 mm van de staart overgebleven is. Om de landgang te vergemakkelijken hebben veel hobbyisten aparte bakjes met een waterdeel dat langzaam overloopt in een landdeel. Hier kunnen de larven gemakkelijk het water uit via de geleidelijk oplopende bodem. Ook is het mogelijk de landgang te vergemakkelijken door de larve in een plastic bakje schuin te plaatsen in een kikkerbak, waarbij de schuine zijden eenzelfde functie hebben. Toch moeten de larven niet onderschat worden. Ondanks dat larven van veel soorten gemakkelijk verdrinken als er geen schuin oplopende bodem aanwezig is, zijn er ook soorten die tegen een verticaal oppervlak het water uit kunnen komen. Zodra de larven het water hebben verlaten, vindt het laatste gedeelte van de metamorfose plaats, waarbij het laatste stuk staart wordt geresorbeerd en duurt het nog enkele dagen voordat de nieuwe bek volledig gevormd is om voedsel op te kunnen nemen.
Opkweken van jongen
Zodra de metamorfose compleet is, wordt er gesproken van jonge kikkers. Eveneens wordt vanaf dit moment de leeftijd van de dieren bijgehouden, waarbij de larvale fase dus nooit wordt meegerekend. Jonge dieren kunnen in de meeste gevallen bij de ouderdieren opgroeien, mits er rekening mee wordt gehouden dat er verschillende formaten voedseldieren in voldoende mate worden aangeboden. Toch kiezen veel kwekers ervoor alle jongen apart op te laten groeien in opkweekbakken. Vaak zijn opkweekbakken eenvoudig ingericht omdat ze veel jongen bevatten die de bak snel vervuilen. Zo is het goed mogelijk de dieren op te laten groeien op een bodem van houtsnippers, ondertapijt, turf of zelfs filtersponzen die gemakkelijk te vervangen zijn of schoongemaakt kunnen worden. Van belang is vooral dat de bodem voldoende water vasthoudt, zodat de luchtvochtigheid hoog genoeg blijft. De bodem kan verder bedekt worden met een bladlaag of stukken pvc-buis om schuilplaatsen te creëren.
Inteelt
Dat inteelt en inteeltdepressie onder kikkers veel voorkomt, wordt door veel hobbyisten in twijfel getrokken. Inteelt is slechts het laten voortplanten van verwante exemplaren die nauwer aan elkaar verwant zijn dan de gemiddelde verwantschap tussen exemplaren binnen een populatie. Dat is iets waar veel hobbyisten geenszins op letten bij het samenstellen van koppels. En zij die dat wel doen weten vaak niet zeker wat de mate van verwantschap is tussen exemplaren, omdat het bijhouden van stamboeken voor kikkers nog in de kinderschoenen staat. Het gevolg van inteelt is dat de genetische variatie vermindert ten opzichte van de oorspronkelijke populatie, wat men inteeltdepressie noemt. Bij inteeltdepressie komen varianten van genen (allelen) vaker in tweevoud voor (homozygoot). Dit heeft tot gevolg dat (soms ‘negatieve’) eigenschappen die zelden binnen een populatie tot uiting komen, opeens frequenter tot uiting kunnen komen. Hobbyisten denken dan vaak aan miskramen en afwijkingen zoals die bij mensen voorkomen, maar hebben moeite met het zien van het resultaat van inteelt bij kikkers. Zeer goed zichtbaar zijn de kleurmutaties, wat van nature meestal nadelige eigenschappen zijn. Denk hierbij aan albinisme, amelanisme, hypomelanisme (ofwel leucisme), melanisme en cyanisme. Deze kleurmutaties komen in gevangenschap relatief veel voor door inteelt. Miskramen en andere afwijkingen die voorkomen zijn vaak lethaal, maar worden door hobbyisten onvoldoende onderkend. Miskramen worden eenvoudig bestempeld als ‘slechte’ eieren, afwijkingen worden bestempeld als ‘slechte’ dieren en over een oorzaak wordt zelden nagedacht. Uiteraard is het moeilijk aan te tonen welke aantallen ‘slechte’ eieren of jongen precies door de inteelt veroorzaakt worden, maar de niet dodelijke kleurmutaties laten eenvoudig zien hoe algemeen inteeltdepressie is binnen de hobby. Het is ook niet voor niets door vele hobbyisten geobserveerd dat de kweek na meerdere generaties moeizamer verloopt. Dat kan al na twee generaties duidelijk het geval zijn, maar evengoed pas na tientallen generaties bij andere soorten die minder negatieve eigenschappen met zich meedragen of die voortkomen uit een grotere kweekgroep met een grotere genetische variatie.
Kunstmatige selectie
In tegenstelling tot kwekers van slangen en hagedissen, waarbij kunstmatige selectie zorgt voor de instandhouding van eigenschappen die van nature zeldzaam zijn en er doelgericht ‘designer varianten’ gekweekt worden, is dergelijke kunstmatige selectie onder gifkikkerkwekers niet zo algemeen. Toch is kunstmatige selectie ook bij gifkikkerkwekers aan de orde van de dag. Door het gebrek aan natuurlijke selectie in gevangenschap, worden bij het vormen van koppels of groepjes meestal de mooiste dieren uitgekozen. De dieren met de mooiste tekening, felste kleuren en mooiste lichaamshouding, worden geselecteerd om verder mee te kweken. Deze vorm van kunstmatige selectie heeft zowel voor- als nadelen. Zo kunnen exemplaren die op het oog het meest fit zijn worden geselecteerd voor de kweek. De kans op langdurige succesvolle kweek neemt dan wellicht toe. Toch is het maar de vraag of de dieren die op het oog worden geselecteerd ook in werkelijkheid de meest fitte exemplaren zijn. Feit is dat door selectie op uiterlijk ook eigenschappen uit de populatie in gevangenschap kunnen verdwijnen, die in de natuurlijke populaties heel algemeen zijn. Zo ontstaan er geregeld kweeklijnen in gevangenschap die uiterlijk niet overeenkomen met de oorspronkelijke populaties en ontstaan er toch ‘designer varianten’. Afwijkende kleuren kunnen ook door inteelt in de nakweek tevoorschijn komen. Dergelijke afwijkend gekleurde exemplaren lenen zich er uitstekend voor om op deze eigenschap door te kweken. De meeste bekende doorgekweekte kleurmutatie is die van de Ranitomeya amazonica ‘missing black’, waarbij sprake is van een verminderde hoeveelheid melanine in de huid, ofwel hypomelanisme/flavisme.