Ranitomeya sirensis (Aichinger, 1991)
Ranitomeya sirensis (Aichinger, 1991)
Beschrijving: Ranitomeya sirensis is een zeer variabele kikker in grootte, tekening en kleur. De gemiddelde grootte kan per populatie behoorlijk verschillen en kan liggen tussen de 12 en 21 mm. Waar de meeste populaties in overeenkomen is de tekening. R. sirensis heeft een zwarte grondkleur waarop drie groene, gele, oranje of rode lijnen zich in de lengte aftekenen op de rugzijde. Soms zijn deze lijnen op één of meer plekken met elkaar verbonden, maar bij de meeste exemplaren zijn de lijnen alleen met elkaar verbonden op de kop, vlak voorbij de ogen. Op de neus is vrijwel altijd een gekleurde stip te vinden in dezelfde kleur als de rugtekening. Soms is deze stip verbonden met de verbinding van lijnen op de kop waardoor een kruistekening op de kop ontstaat. Op beide flanken en bovenlip van R. sirensis is in diezelfde kleur als de rugtekening ook een streep te vinden. Bij sommige populaties is deze flankstreep verbonden met de twee strepen aan weerszijden van de rug waardoor (nagenoeg) geheel gekleurde flanken bestaan. De poten en buikzijde hebben een licht metallic blauwe, groene, blauwgroene of grijze tekening in een net patroon. Dit net patroon tekent zich af door de kleine of grote ronde zwarte stippen op buik en poten. Op de keel en midden op de buik (vaak de vanzolinii band genoemd) is op de zwarte grondkleur een gekleurd vlekkenpatroon aanwezig vaak in ongeveer dezelfde kleur als de rug- en zijtekening. Zeer verschillend per populatie is de aanwezigheid van witte- of crèmekleurige vlekken in de liezen en de oksels. Soms is deze vlek niet tot nauwelijks aanwezig, terwijl deze bij andere populaties prominent aanwezig kan zijn. Er bestaat ook een populatie van deze soort waarbij de zwarte kleur in zijn geheel afwezig is. Deze variant is amelanistisch (gehele absentie van de zwarte kleurstof melanine). De dieren hebben een egaal rood of oranje gekleurde rug en flanken, egaal gekleurde poten en buikzijde in een metallic tint, en egaal rode of oranje gekleurde vlek op de keel en midden op de buik.
Deze laatste populatie van R. sirensis zonder zwarte tekening, is de variant die in eerste instantie als R. sirensis is beschreven door Aichinger (1991). De R. sirensis die we in de hobby al heel lang kweken kenden we tot 2011 jaren lang onder de naam R. lamasi (Morales 1992), terwijl we één variant hiervan in de hobby zelfs nog lang onterecht R. imitator (Schulte 1986) ‘panguana’ genoemd hebben. Nauwelijks in de hobby aanwezig, is de variant van R. sirensis die tot 2011 als R. biolat door het leven ging. Nader onderzoek onder leiding van Brown en Twomey (Brown & Twomey et al. 2011) bracht aan het licht dat R. sirensis, R. lamasi en R. biolat tot dezelfde soort behoorden. Sindsdien is R. sirensis de juiste benaming voor deze diersoort omdat R. sirensis als eerste als soort beschreven is en als naam dus het langst bestaat.
Verspreidingsgebied: R. sirensis komt voor in het Amazone-regenwoud van Bolivia (departement: Pando), Brazilië (staat: Acre) en Peru (Departement: Cusco, Huánuco, Junin, Loreto, Medre de Dios, Pasco, San Martin, Ucayali) (Brown & Twomey et al. 2011). Deze soort is als R. sirensis beschreven aan de hand van vier exemplaren, verzameld in de 70-tiger en 80-tiger jaren van de westzijde van Noord-Cordillera El Sira, Huánuco, Peru. De type-lokaliteit ligt op 1400 m b.z.n.. Dit betrof de amelanistische populatie waardoor deze zeer af week van alle andere Ranitomeya soorten waarbij een nettekening op de poten aanwezig is. Pas in 2007 slaagde een expeditie erin deze kikkers terug te vinden op 4 km afstand van de type-lokaliteit op een hoogte van 442 m b.z.n.. Door veldwerk waarbij hybridisatie tussen R. sirensis en de voormalige R. lamasi aangetoond werd, en het genetische onderzoek van Brown (Brown & Twomey et al. 2011), waarbij R. sirensis, R. lamasi en R. biolat tot dezelfde soort bleken te behoren, is het verspreidingsgebied van R. sirensis enorm uitgebreid. De dieren die voorheen R. lamasi en R. biolat heetten, maken nu het grootste deel uit van de verspreiding van R. sirensis.
Natuurlijke habitat: Van primair laagland regenwoud op 350 m b.z.n. tot primair en secondair regenwoud tot op 1700 m b.z.n.. R. sirensis komt hier voor in regenwouden met veel bromelia’s waarin ze zich voortplanten in de waterhoudende bladoksels. Ook in bamboebossen komen ze voor en planten ze zich voort in waterhoudende bamboestammen. Waar geen bamboe en bromelia’s groeien wordt R. sirensis gevonden in Heliconia en Xanthosoma soorten die eveneens water kunnen bevatten in hun bladoksels.
Gedrag: R. sirensis voorziet haar larven soms van voedseleieren. De onbevruchte eieren worden bij de larven afgezet om als voeding voor de larve te dienen.
Geografische variatie: Omdat deze diersoort erg variabel is en veel verschillende vindplaatsen heeft, benoemen we binnen de hobby een keur aan varianten. De kikker die in eerste instantie is beschreven onder de naam R. sirensis is de amelanistische variant. Deze variant kunnen we om die reden kenmerken als de ‘nominaat’ vorm. Een veel bekendere variant is een geel getekende vorm waarvan de streeptekening op de rug zeer breed is en de strepen op de flank met elkaar verbonden zijn. Vaak wordt deze binnen de hobby de ‘hoogland’ variant genoemd. Anderen noemen deze variant de ‘Tingo Maria’ of ‘Divisoria’ variant, vernoemd naar het gebied waar ze verzameld zijn (de Divisoria pas, op weg naar Tingo Maria). ‘Divisoria’ is de meest nauwkeurige aanduiding en derhalve volgens ons de beste benaming voor deze variant. Het meest verspreid binnen de hobby zijn verschillende kleurslagen van de zogenaamde ‘Panguana’ variant. Deze zijn er in het groen, geel, oranje en rood. Vaak worden ze per kleurslag apart gekweekt. Een variant die erg veel lijkt op de groene vorm van de ‘Panguana’ variant is een variant genaamd ‘Contamana’ of ‘Contamana Giant’ waar Contamana wijst op de vindplaats en Giant wijst op het grotere formaat van deze variant. Naast de andere vindplaats en het andere formaat van deze variant onderscheid deze zich ook door de grote witte of crème oksel- en liesvlekken. Een laatste variant die hier en daar binnen de hobby ook te vinden is kenden we vroeger onder de naam R. biolat. Deze heeft over het algemeen een zeer dunne streeptekening in de kleur geel of groen. De poten van deze variant hebben een fijne nettekening, en de kruistekening op de kop komt bij deze dieren relatief veel vaker voor. Ondanks dat er van de voormalige soort R. biolat meerdere populaties bestaan noemen we deze vooralsnog allemaal de ‘biolat’ variant.
Voorkomen in gevangenschap: Ranitomeya sirensis is hevig aan smokkel onderhevig geweest in het verleden. Vooral de populatie van de ‘Divisoria’ variant zou nagenoeg geheel zijn weggevangen voor de dierenhandel. Ook veel verschillende kleurvormen van wat de ‘Panguana’ variant wordt genoemd zijn op illegale wijze in de hobby terecht gekomen. Via legale weg heeft de ‘Contamana’ variant de hobby bereikt in recente jaren. Alleen de R. sirensis ‘nominaat’ wordt vooralsnog niet in gevangenschap gehouden. De handel in deze diersoort wordt binnen de hobby in principe toegestaan.
Verzorging en kweek: In gevangenschap worden deze dieren vaak succesvol per koppel of groepje gehouden en gekweekt. Een groepje kan bestaan uit meerdere mannetjes en vrouwtjes. Omdat het een klimmende kikker betreft is een bak met enige hoogte wenselijk. Het adviesformaat voor een bak is 30 × 30 × 60 cm per te houden koppel. Voor een viertal dieren kun je de breedte van de bak verdubbelen. De temperatuur mag voor de meeste varianten overdag oplopen tot zo’n 25 °C. Voor de ‘Divisoria’ variant gelden lagere temperaturen tot zo’n 22 °C. ’s Nachts mag de temperatuur teruglopen met 3 tot 5 °C. Een hoge luchtvochtigheid is een vereiste. Dit kunt je bereiken door één of meer keer per dag de bak te besproeien. Ook kun je eventueel een fogger gebruiken om de luchtvochtigheid te verhogen zonder de bak te doorweken. Richt de bak verder in met enkele klimplanten en hout of lianen. Eventueel kunnen er bromelia’s geplaatst worden waarin eieren en larven kunnen worden afgezet. Omdat R. sirensis van nature vaak andere afzetplaatsen gebruikt kunnen ook doorgezaagde bamboestokken waar water in blijft staan perfect voldoen als afzetplaats. Kunstmatige afzetplaatsen zoals verticaal geplaatste filmkokertjes worden ook gebruikt. De vrouwtjes plakken 2 tot 4 lichtgrijze eieren op een verticaal oppervlak zoals een bladoksel, filmkokertje of bamboestok. Na een dag of 14 komen de eieren uit en zal het mannetje deze één voor één op zijn rug vervoeren naar geschikte waterhoudende plaatsen. De larven kunnen in de bak gelaten worden om de natuur zijn gang te laten gaan, mits er voldoende voedsel voor de larven beschikbaar is. Kunstmatig kunnen ze het beste apart van elkaar opgekweekt worden. De larven reageren vaak zeer agressief tegenover elkaar en vertonen dan vaak kannibalisme. Na 60 tot 75 dagen komen de jongen aan land en zijn dan reeds 8 á 9 mm groot. Bij goede voeding groeien ze snel en worden ze binnen 8 tot 12 maanden geslachtsrijp.
Voedsel: Grote en kleine fruitvliegen, bladluizen, springstaartjes, tropische pissebedden, jonge krekels en larven van rijstemeelkevers worden graag gegeten. Jonge dieren die net aan land komen kunt u voeren met springstaartjes, kleine fruitvliegen en kleine bladluizen. De larven kunnen opgroeien met een dieet van verschillende visvoeders, brandnetelblad en muggenlarven.
Geciteerde literatuur:
- Aichinger, M., 1991, A new species of poisondart frog (Anura: Dendrobatidae) from the Serranía de Sira, Peru. Herpetologica, 47, 1-5.
- Brown, J.L., E. Twomey, A. Amezquita, M. Barbosa de Souza, J.P. Caldwell, S. Lötters, R. von May, P.R. Melo Sampaio, D. Mejia-Vargas, P. Perez-Peña, M. Pepper, E.H. Poelman, M. Sanchez-Rodriguez, & K. Summers. 2011. A taxonomic revision of the Neotropical poison frog genus Ranitomeya (Amphibia: Dendrobatidae). Zootaxa, 3083: 1-120.
- Morales, V.R., 1992, Dos especies nuevas de Dendrobates (Anura: Dendrobatidae) para Perú. Caribbean Journal of Science, 28, 191-199.
- Schulte, R., 1986, Eine neue Dendrobates-Art aus Ostperu (Amphibia: Salientia: Dendrobatidae). Sauria, 8, 11-20.