Schimmelinfecties
Er komt een grote verscheidenheid aan schimmelinfecties voor bij kikkers. De meeste infecties vinden plaats bij gestreste of gewonde dieren ofwel bij dieren waarvan het immuunsysteem verzwakt is. Slechts enkele schimmels zijn echt ziekteverwekkend bij gezonde dieren. De zogenaamde secundaire opportunisten, die gebruik maken van reeds aanwezige gezondheidsproblemen, komen veel voor bij verwondingen en bacteriële infecties. Deze kunnen meestal aangetoond worden door een huiduitstrijkje te laten onderzoeken. Het is daarna van belang niet alleen de schimmel te bestrijden, maar ook de oorzaak waardoor de schimmel vat kon krijgen op het dier, zoals een bacteriële infectie. Het wegnemen van eventuele stressfactoren is natuurlijk ook noodzakelijk voor de bestrijding.
Saprolegniasis
In de stadia van eieren en larven komen net als in het kikkerstadium geregeld schimmelinfecties voor. Meestal betreft het hier schimmels uit het geslacht Saprolegnia (soms Achlya of Leptolegnia), die slechts zelden wordt aangetroffen in het kikkerstadium van gifkikkers. Saprolegnia is een geslacht van zoetwaterschimmels die kenmerkende witte of grijze vezelige kolonies vormen en zich voeden met levend, dood of ontbindend organisch materiaal. De schimmel plant zich zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk voort. Ongeslachtelijk doet Saprolegnia dit met sporen die zoösporen (voortplantingscellen met een zweepstaart) loslaten en op zoek gaan naar een geschikt substraat. Vastgehecht op het substraat worden de geslachtsstructuren gevormd die samengroeien en nieuwe sporen vormen.
Deze schimmels komen veel voor bij eieren van kikkers en hebben in veel gevallen de dood tot gevolg. De schimmel bedekt bij geïnfecteerde eieren het kapsel waardoor de eieren afsterven. De kans is echter ook groot dat deze schimmels de eieren koloniseren nadat de eieren al dood zijn of omdat de eieren van slechte kwaliteit zijn. Bij larven komen deze schimmels vooral voor op de bek of op de huid. Over het algemeen is simpele observatie voldoende om de aanwezigheid van deze schimmels te detecteren (Densmore & Green, 2007). Voor een definitieve diagnose en een adequate behandeling is onderzoek door een gespecialiseerde dierenarts noodzakelijk. Geregeld doseren hobbyisten bij de kunstmatige opkweek van eieren en larven een klein beetje malachietgroen in het water. Malachietgroen werkt goed tegen Saprolegnia, maar een nadeel is dat de stof zeer giftig is en ongezien schade aan de dieren kan veroorzaken. Tevens zijn veel Saprolegnia-infecties secundaire infecties, die ontstaan omdat er iets mis is met de gezondheid van ei of larve. Veel beter kan de oorzaak van de gezondheidsproblemen worden weggenomen (waterwaarden aanpassen, de ouderdieren voorzien van voldoende vitaminen en mineralen, etc.).
Chytridiomycose
Chytridiomycose, veroorzaakt bij amfibieën door de chytridschimmel Batrachochytrium dendrobatidis en de recent ontdekte B. salamandrivorans, is de meest bestudeerde amfibieënziekte van de laatste jaren. De soortnaam van B. dendrobatidis is afgeleid van het geslacht Dendrobates, naar de soort Dendrobates azureus (tegenwoordig Dendrobates tinctorius ‘azureus’) waarvan de schimmel is geïsoleerd en beschreven, nadat het dier hieraan stierf in het National Zoological Park in Washington (Longcore et al., 1999). B. salamandrivorans is voor het eerst geïsoleerd uit West‑Europese populaties van vuursalamanders Salamandra salamandra (Martel et al., 2013). Het betreft hier twee ziekteverwekkende chytridschimmels, een groep van schimmels waarvan ongeveer 1000 soorten beschreven zijn, verdeeld over 127 geslachten en 5 orden. Slechts deze twee soorten veroorzaken bij amfibieën chytridiomycose. Beide soorten zijn aangetroffen op dode en stervende amfibieën ten tijde van massasterfte, populatieafname en uitstervingsgolven. Voor ons als liefhebbers van kikkers is alleen B. dendrobatidis een belangrijke ziekteverwekker om rekening mee te houden.
Van B. dendrobatidis is bekend dat deze schimmel bij zowel wilde gifkikkerpopulaties voorkomt als in gevangenschap. Deze soort komt daarbij voor op gekeratiniseerde weefsels. Bij volwassen kikkers is dat op de bovenste lagen van de epidermis (de hoornlaag en korrellaag) en bij larven op de gekeratiniseerde monddelen, maar niet de epidermis die in dit stadium geen keratine bevat (Berger et al. 1999). Het veroorzaakt daar huidschimmel (chytridiomycose) of bij larven bekschimmel (orale chytridiomycose) (Berger et al. 1998). De schimmel plant zich in die weefsels ongeslachtelijk voort door middel van zoösporen die zich vormen in het zoösporangium (voortplantingsorgaan). Elk zoösporangium produceert één afvoerbuis, die de epidermis penetreert en naar buiten steekt. De onvolgroeide zoösporen worden binnen gehouden door een gelatineachtige prop die de buis blokkeert. Wanneer de zoösporen volgroeid zijn, verwatert deze prop en komen de zoösporen vrij. De zoösporen zijn aquatisch en kunnen zich met hun flagel (zweepstaart) voortbewegen in water. De zoösporen hebben een zeer gelimiteerde zwemcapaciteit (ongeveer 2 cm) en zijn voor verplaatsing over langere afstand afhankelijk van stroming, gastheer (Johnson et al. 2005) of verplaatsing van water en waterhoudende materialen via andere diersoorten. De zoöspore bevestigt zichzelf aan de gekeratiniseerde delen van haar nieuwe gastheer waar deze vervolgens de flagel absorbeert en zich ingraaft vlak onder de oppervlakte van de epidermis of monddelen. De hierna vormende sessiele thallus (onbeweeglijk meercellig lichaam) ontwikkelt zich vervolgens binnen vier dagen tot een volwassen zoösporangium met rhizoïden (wortelachtige organen) en produceert weer ongeveer 300 zoösporen die via de afvoerbuis worden losgelaten. De cyclus herhaalt zich zodra een zoöspore weer geschikt substraat van dezelfde of een andere gastheer tegenkomt. Geslachtelijke voortplanting komt bij andere soorten chytridschimmels wel voor en gaat daar samen met het vormen van dikwandige rustsporen. Tot op de dag van vandaag zijn er echter geen ruststructuren aangetroffen van B. dendrobatidis. Dat er geen geslachtelijke voortplanting plaatsvindt bij B. dendrobatidis wordt ook onderbouwd door genetisch onderzoek dat laat zien dat de populatiestructuur vooral uit klonen bestaat. In werk van Di Rosa et al. (2007) geeft men echter aan dat B. dendrobatidis mogelijk wel niet-ziekteverwekkende rustsporen produceert die zich aan de epidermis bevestigen zonder ziekteverschijnselen te veroorzaken.
Chytridiomycose aan de epidermis van volwassen kikkers veroorzaakt hyperkeratose (een verdikking van de hoornlaag) en excessief vervellen. Bij metamorfoserende larven met orale chytridiomycose raakt de epidermis steeds verder gekeratiniseerd, waardoor de schimmel zich steeds verder over het dier verspreidt. Het sterftepercentage en aantal dagen tot de dood is sterk afhankelijk van meerdere factoren, zoals de hoeveelheid ziekteverwekkers, temperatuur, leeftijd, levensstadium, diersoort en de stam van B. dendrobatidis. De manier waarop B. dendrobatidis doodt is echter niet bekend. De epidermis van amfibieën verzorgt de osmotische balans van de dieren en reguleert de ademhaling. Het zou kunnen dat de schimmel de epidermis dusdanig verandert, dat de ademhaling en/of osmoregulatie wordt verstoord. Het zou echter ook kunnen zijn dat de schimmel een toxine afgeeft of dat B. dendrobatidis een onbalans veroorzaakt in de elektrolythuishouding waardoor het hart stopt. Men stelde vast dat de epidermis van geïnfecteerde kikkers in mindere mate chloride- en natriumionen kon transporteren. Natrium- en kaliumconcentraties in het bloed van geïnfecteerde kikkers daalden steeds meer naarmate de infectie zich uitbreidde, met als gevolg dat het hart steeds onregelmatiger ging slaan en uiteindelijk stopte.
Symptomen die voorkomen bij amfibieën ten gevolge van chytridiomycose zijn erg divers. Symptomen kunnen volledig wegblijven, maar ook: loslaten van de epidermis (ongeveer 14 dagen na blootstelling aan de schimmel), vervormd bekken bij larven, plotselinge sterfte zonder enige aanwijzing, anorexie (ongeveer 8 dagen na blootstelling), sloomheid, gedragsverandering, abnormale houdingen (het niet meer corrigeren van een verkeerde lichaamshouding), pupilverwijding, huidverkleuring, huidverdikking en huidwondjes.
De symptomen zijn het duidelijkst te zien op de buikzijde en bij de tenen (Berger et al. 1998). Omdat symptomen volledig afwezig kunnen blijven, is het goed mogelijk dat kikkers drager zijn van B. dendrobatidis zonder dat het te merken is. Bij de aanschaf van nieuwe exemplaren is het dan ook van groot belang de dieren te laten testen door middel van een huiduitstrijkje (zie pag. 154: Onderzoek) van de onderbuik en onderzijde van de achterpoten. In overleg met de dierenarts kan voor een adequate behandeling gekozen worden. De meest bekende behandeling voor amfibieën met B. dendrobatidis omvat een behandeling met itraconazole. Middelen met deze werkzame stof (Triporal en Itrafungol) zijn echter niet vrij verkrijgbaar bij de apotheek. De behandeling dient uitgevoerd te worden met een 0,01% oplossing van itraconazole. Gedurende 11 dagen dienen de dieren elke dag 5 minuten in de oplossing gebaad te worden. Jonge dieren kunnen vlak na de metamorfose aan de behandeling bezwijken. Voor elke nieuw te behandelen diersoort is het verstandig de behandeling bij een of twee exemplaren uit te voeren alvorens alle dieren worden behandeld.